menu
| |
De 14e eeuw is een buitengewoon chaotische - en daardoor interessante - monetaire periode. Een eenduidig geldstelsel zoals we dat tegenwoordig kennen bestond niet (meer). Alle gebieden in de lage landen hadden hun eigen munt die zijn eigen ontwikkeling doormaakte. Het graafschap Holland, bisdom Utrecht, hertogdom Gelre, graafschap Vlaanderen en het hertogdom Brabant waren de voornaamste staten en daardoor ook de voornaamste producenten van geld. Overijssel was deel van Utrecht, maar sloeg uit naam van de bisschop wel eigen munten. Groningen en Friesland hadden in de Middeleeuwen geen eigen muntslag. In grote lijnen gebruikte men hetzelfde systeem dat was gebaseerd op het oude muntstelsel van Karel de Grote, zwaar beïnvloed door ontwikkelingen in Frankrijk. Behalve de erkende autoriteiten waren er nog tal van heerlijkheden, steden en lokale potentaten die gedurende korte of langere tijd munten lieten slaan. De Wieringer muntslag valt ook in deze categorie. Het muntstelsel (heel in het kort)In de vroege Middeleeuwen was alles heel overzichtelijk: er bestond een gewichtseenheid voor zilver, het pond. Uit dit pond, een blok zilver dus, sloeg je 240 munten, penningen of denarii genaamd. Voor het rekenen had je nog de schelling, 12 penningen waren 1 schelling, 20 schellingen 1 pond, maar dit was puur een rekenmunt. Als betaalmiddel bestond de schelling niet. In de tijd van Karel de Grote, de karolingische periode van de 8e / 9e eeuw, werkte dit systeem goed. In heel Europa werden vergelijkbare munten geslagen, die allemaal ca. 1,6 tot 1,7 gram wogen. De zogenoemde Vikingschatten van Westerklief bevatten een groot aantal van dergelijke munten.
Vanaf de 13e eeuw begint het systeem vast te lopen. De economie groeit, er komt behoefte aan grotere munteenheden. Bovendien hebben de verschillende regio's de zilverstandaard losgelaten, waardoor een Engelse penning, een Keulse penning en een Hollandse penning niet langer dezelfde waarde hebben. Een bespreking van alle verschillen in detail zou hier te ver voeren. Jan van Egmond en WieringenIn de 14e eeuw is Albrecht van Beieren lange tijd de machthebber in Holland, zijn broer Willem V is eigenlijk graaf, maar hij zit opgesloten in een kasteel in Henegouwen omdat hij gek geworden was.Albrecht wordt de baas over een bijna failliete boedel en moet veel schulden en erfrechten afbetalen en alsof dat niet erg genoeg was heeft hij te kampen met een burgeroorlog (de Hoekse en Kabeljauwse twisten). Om een leger te kunnen uitrusten verkoopt hij allerlei grafelijke bezittingen en gaat diverse leningen aan. Hier verschijnt Jan van Egmond op het toneel. Van Egmond is als heer van Egmond, Warmenhuizen, Petten, de Zijpe en Ketelduinen een belangrijk man in het Hollands Noorderkwartier. En wat belangrijker is voor Albrecht: als erfgenaam van één van de belangrijkste families van Holland is Jan van Egmond zeer rijk. Op 7 juli 1358 leent Van Egmond 7.000 Brugse schilden (gouden munten) aan Albrecht. Als onderpand ontvangt hij Wieringerland en toebehoren.
Na in 1359 de opstandige stad Delft te hebben ingenomen vertrekt Albrecht naar Beieren om daar familiezaken te regelen, waardoor Jan van Egmond als landvoogd / stadhouder van Holland én pandheer van Wieringen vrij zijn gang kon gaan.
Alles bij elkaar is er dus hooguit anderhalf jaar gemunt op Wieringen. Het is dan ook niet vreemd dat er weinig sporen van terug te vinden zijn. Het is onbekend waar de muntplaats is geweest.
Voor zover bekend is nog nooit een Wieringer munt op Wieringen zelf gevonden. LiteratuurGraaf, R. de, Oorlog om Holland 1000-1375, Hilversum, 1996Grolle, J.J., Muntende Ministerialen in Over-Sticht en Holland gedurende de 13e en 14e eeuw. Amsterdam, 2002 Korthals Altes, W.L., van £ Hollands tot Nederlandse - De geschiedenis van de Nederlandse geldeenheid, Amsterdam, 1996 Post, J., Op Zilver Gemunt - De Middeleeuwse muntslag in de Nederlandse Gewesten, 1000-1500, Leeuwarden, 1999
|
|
|||||||
De verloren stad Grebbe 1427: slag bij Wieringen
|