menu

In het begin van de 19e eeuw raakte het bouwen van dijken van wier in onbruik. Door achterstallig onderhoud, een reeks van rampzalige stormen en de komst van de paalworm die de fundering van de dijken aanvrat werd duidelijk dat dijken niet langer van wierpakketten en houten palen gemaakt konden worden.

Omdat Wieringen voor het scheepsverkeer in de Zuiderzee diende als een grote golfbreker had de staat een flinke som geld over voor het opwerpen van moderne dijken van aarde met steentalud. Een groot deel van de afzetmarkt voor het wier viel weg.
Omstreeks 1830 begon wier ook op andere manieren in trek te raken. In de meubel- en matrassenindustrie, voor het merendeel in België en Frankrijk, ontdekte men de voordelen van wier als vulmateriaal. Zelfs als geluidsisolering in woningen en als anti-reumamiddel vond men toepassingen en al snel trok de vraag naar wier weer aan. Om alles in goede banen te leiden had de toenmalige burgemeester van Wieringen, mr. Van Hengel het initiatief genomen om een vennootschap op te richten die zorgde voor de inkoop van het wier op Wieringen en de opslag en doorverkoop in Amsterdam en Rotterdam. Dit bleek zeer lucratief want de vennootschap beheerste de gehele markt als een echte monopolist. De berichten over de winstgevendheid van de handel trok al gauw concurrenten aan die ook zeewier lieten maaien. Doordat iedereen die daar zin in had wier kon maaien was er al gauw een enorme overproductie en stond het voortbestaan van de wiervelden onder druk. De winstgevendheid van de wierproductie was ook sterk teruggelopen. Er moest wat gebeuren...

Verpachting van de wierwaarden

In 1844 had burgemeester Van Hengel het lumineuze idee om de wierwaarden voortaan te pachten van het Rijk. Omdat de pachter "geheel toevallig" zijn vennootschap was kon hij op deze manier zijn monopolie herstellen. En zo gebeurde het: de burgemeester werd voor 50 gulden per jaar pachter van alle wiervelden om Wieringen op voorwaarde dat hij iedere Wieringer die hierom vroeg een vergunning gaf voor het maaien van wier. De wiermaaiers die om een vergunning vroegen hadden vervolgens het recht om tussen juni en september te maaien op de Grote Waard, Lutjewaard, Zuidwal en de Wieringer- / Sluizerwaard. Zij hadden wel de verplichting om het wier te verkopen aan de vennootschap van de burgemeester. De wierhandel was nu volledig in Wieringer handen.

De vrije markt in werking

De vennootschap had niet helemaal gekregen wat ze gehoopt had, nl. het herstel van het monopolie. De pachtregeling gold alleen voor de wiervelden rond Wieringen en nog steeds kon iedereen die dat wilde ronddrijvend wier opvissen zonder dat daar een vergunning voor nodig was. De vennootschap probeerde deze mazen in de wet te dichten met meedogenloze concurrentie. Wie probeerde het Wieringer monopolie op de handel te ondermijnen kon rekenen op geduchte tegenstand. De Texelaars kwamen dit te weten toen zij in 1851 probeerden om ook een deel van de markt in handen te krijgen. De Wieringer vennootschap reageerde door grote voorraden wier op de markt te dumpen waardoor de prijs instortte. De Texelse bedreiging was geëlimineerd, maar het was dit soort handelen dat uiteindelijk leidde tot de ondergang van het monopolie van de vennootschap.

Tussen 1850 en 1860 regende het klachten bij de overheid: wierhandelaars klaagden over de monopoliepositie van de vennootschap, wiermaaiers over gedwongen winkelnering (het was niet ongebruikelijk dat de wiermaaiers werden uitbetaald in kruidenierswaren - een aantal van de grootaandeelhouders van de vennootschap was namelijk winkelier) en tenslotte de vennootschap over het feit dat ze de maaiers niet kon selecteren op geschiktheid voor het vak (iedere Wieringer die hier om vroeg moest immers een vergunning worden verleend).
In 1861 werd besloten dat de concessies voor de wierwaarden voortaan per openbare veiling zouden worden vergeven. Dit zou volgens de overheid voor iedereen beter zijn, niet in de laatste plaats voor de schatkist. De pachtprijs die over de afgelopen jaren was gestegen van 50 naar 100 gulden schoot nu ineens naar 4000 gulden. Doordat de afzetmarkt gelijk bleef was het gevolg van de openbare veiling dat de maailonen drastisch daalden.
Ook al had de vennootschap haar monopolie verloren en stond ze zelfs met lege handen na de veiling van 1868, haar macht was nog steeds groot. Die werd misbruikt om de nieuwe particuliere hoofdpachter, een Texelaar, zo veel mogelijk dwars te zitten. In het laatste jaar dat de wierwaarden aan de vennootschap werden verpacht had deze grote voorraden laten aanleggen die het volgende jaar weer voor spotprijzen werden gedumpt. Verder werden de maaiers ertoe overgehaald om buiten de concessies te gaan maaien, met name onder Terschelling, voor dezelfde maailonen als de Texelse pachter betaalde en voerde men een huurregeling in voor het gebruik maken van de sloten in de Polder Waard Nieuwland voor het "versen" van het wier. Ironisch genoeg waren het vooral de kleine maaiers die hiervan het slachtoffer waren, niet de Texelse concurrentie.

Al met al was er door dit alles in de jaren 70 een situatie van wild kapitalisme en speculatie ontstaan die de wierindustrie geen goed deed. De maaiers waren meer dan ooit de pionnen in het spel tussen de pachters en verdienden steeds minder terwijl er steeds meer verplichtingen tegenover stonden. Hiernaast is een overzicht van de steeds hoger oplopende kosten en de omgekeerd evenredig dalende lonen.

Toch maar geen vrije markt

In de jaren 1880 en 1890 liep de vraag naar wier terug maar de pachtprijzen bleven hoog. Doordat de pachters toch ergens hun winst wilden halen liepen de lonen steeds verder terug. De situatie werd steeds slechter voor de maaiers (ook al omdat de meeste pachters de maaiers pas betaalden als het wier verkocht was, en dat wilde niet zo best lukken) en zij besloten daarom tot een officieel protest bij de minister in 1895 (zie het ingezonden stuk van J. Kaptein in de Wieringer Courant van 1935). Na veel vergaderen was de uiteindelijke uitkomst hiervan dat de gemeente de enige pachter werd. De openbare verpachting werd afgeschaft en voortaan werd de pacht jaarlijks onderhands aan de gemeente Wieringen verkocht. De gemeente richtte hiervoor een Gemeentelijk Zeegras-exploitatiebedrijf op, net als de gemeenten Texel en Terschelling die ook een deel van de wiervelden in de Waddenzee gingen exploiteren. De achterliggende gedachte van de overheid was de excessen zoals die voordien voorkwamen.
De hoogtijdagen van de wiermaaierij bleken toen echter al voorbij te zijn. De afzetmogelijkheden waren beperkt omdat het wier een duur product was: arbeidsintensief en het moest over te grote afstanden vervoerd worden. Bovendien kwamen er steeds meer concurrerende producten op de markt. De pacht bleek niet meer op te brengen, wat bleek toen tijdens de eerste wereldoorlog de pacht werd vastgesteld op 8000 gulden per jaar, maar er gemiddeld slechts 2500 gulden betaald kon worden.

Foto's

Een monsterbaaltje Wieringer zeegras (te zien in het Museum Jan Lont).


Loonontwikkeling
jaarproductie (kg)pacht (gulden)pakloon (gulden)
184080.000 6
1843   3
1844 50 
1852300.000   
1858500.0001006
1861 40005,50
1868 14.2143,75
1871 30.0414,50
1883 33.235 
1889 6.926 
1892ca. 200.0004.7004
1898 10.500 

Toelichting: In 1861 werd de openbare veiling ingevoerd en in 1898 werd deze weer afgeschaft.
Verwerking      De teloorgang
© Pagowirense.nl 1997-2003
naar begin van pagina
Kixtart.nl ||| start / English | geschiedenis | legendes | oude foto's | dorpen | volkslied | links | zoeken