menu
Een wandeling over Wieringen op rijm - door J. Jongkind (ca. 1840)

Voorzeker prijzens waard, het water zoet en schoon
Dat voortkomt uit de aard
Ik ben niet van de koers als ik dit eiland prijs
Want in den zomertijd is het een aardsch paradijs
De witte klaver schoon die op dit eiland wast
Is prachtig zoet en sier als bloemen van damast
De hoven brengen voort veel vruchten schoon en eel
De appels dun van schil en ook de peeren geel
Als Neptunus met zijn vloed dit land eens kwam berechten
Gelijk het dikwijls beurt met al zijn stoute knechten
Dit land zou zijn een puik een pronk voor alle landen
Maar ach het is bezet rondom met doore stranden
ik zal U in het kort den weg eens wijzen aan
Voor ieder die begeert dit land eens door te gaan
DEN OEVER moet men eerst terdegen wel bekijken
Een dorp al aan de zee bewalt met wieren dijken
Het is zeer volkrijk met scheepvaart arondant
En aan de achterzijde heeft men het klaverland
De schepen die uit zee in Texel binnenkomen
Die moeten daar voorbij al door de brakke stroomen
Als het nieuwsgierig oog den Oever is voldaan
Gaat dan de Mientstraat om landwaarts in te gaan
Den molen wat voorbij dan komt gij bij het hof
En ook de schoone gest die leit er zijden of
Neemt Uwen loop dan voort, en dat langs de zeekant
En kijk wat zeewaarts in en dan naar Oosterland
Dit dorp is ook van ouds door hoogerhand verheven
Met een Paroche Kerk een rechtbank daar beneven
Gaat dit dorp niet voorbij wilt eens deez tuin bezien
Daar is ook drank te koop tot lust van iedereen
Gij moet van Oosterland naar verderop toegaan
Daar zult ge ter zijden af een vogelkooi zien staan
Allangs de Westerling dan zoo naar Smerp toe
En daarbij leid een dorp dat heeft de naam van Stroe
Dit dorp heeft schooner land het is een vruchtbaar hoek
Zijn oorsprong heb ik wel gelezen in een boek
Bekijk de Kerk en Hof en dat met goed opmerken
Boven de Noorderdeur daar staat een heel oud verken
Ook hoort nog aan dit dorp het vlek genaamd buurwai
Alsmede ook Noordstroe dat ligt daar dichterbij
Dan moeten wij wat voort al daar Noordburem leid
Daar men veel kalvermest en vele schapen weid
Ga dan weer wat zuider aan, Zandburem door passeren
Dan komt gij in het kort naar Uw lust en begeeren
Al in het schoone dorp de hoofdplaats van ons land
Het is rondom zeer schoon met hoven wel beplant
Waaruit zijn naam ontstaat dat vele niet eens weten
Want Hippolytushoef zoo is dat dorp geheeten
Dit dorp is ook versiert met een Paroche Kerk
En daar benevens ook met eene Jaars koeijemarkt
Dit land is Kriemeneel het moet daar zijn bepleid
Wat tot die zake dient dat is er toebereid
Daar staat een schoon regthuis waarin een gat gemaakt
Dat gans niet mooi en is voor die er eens in raakt
Ook is in dorp te koop al wat men maar begeert
En 't zij waar dat je komt daar wordt men wel tracteert
Daar is ook een kantoor al in dit dorp gesteld
Om voor 't gemeene land te brengen daar 't geld
Als gij nu in dit dorp Uw lusten hebt voldaan
Zoo moet gij door de Belt na Westerland toe gaan
Daar leid ook nog een buurt die had ik haast vergeten
Het leid er zijden of de Noormert geheeten
Als gij nu verder komt in het dorp van Westerland
Daar kunt gij voorheen zien rondom aan alle kant
Gij kunt ook lift de Noordzee de schepen zien inkomen
Die zeilen heen en weer al door de brakke stroomen
Als gij op Westerland met kijken zeid voldaan
Zoo moet gij door het land dwars naar de Houwkes gaan
Keert dan wat Oostwaarts aan gaat langs de Hoelem treden
Dat door de brakke vloed zoo dikmaals wordt bestreden
En dan naar Westerklief daar staat een groote steen
Die kunt gij tot vermaak dan ook eens gaan bezien
En wilt gij bij deze steen een weinig blijven staan
Hij keert hem driemaal om als hij de klok hoort slaan
Ook in de laagte daar staat nog een vogelkooi
Die is heel net bewalt en ook met boomen mooi
Wilt dan naar Oosterklief dwars over 't land heengaan
Dan moet gij wederom naar Hippolytus keeren
Hebt gij dan geld te veel dat kunt gij daar verteeren
En dat aan bier of wijn aan koffij of aan thee
Want deze ketterij is op ons land almee
Gij kunt ook met gemak bezijden 't dorp heen gaan
Dan komt gij bij een vlek dat leit er heel dicht aan
Dat vlek is de naam al van de Elft gegeven
Daar staat een Roomsche Kerk, vermaning daar beneven
Gij moet dan ook dit vlek al/angs de burge mede
En over 't Koningspad allangs de dijk gaan treden
Als gij op dijk langs gaat zoo kunt gij buiten zien
Dat daar land is geweest over jaren vijf maal tien
Het was een zeer schoon land daar veel hooi wierd geteeld
Maar dat is door de zee geheel en al vernield
En aan de binnenkant daar ziet gij ook een kooi
De vogelen velerhand die werden daar geteeld
Een rietdomp met zijn bek die op een rietje speelt
Aan 't eind van deze dijk is nog een buurt voor 't lest
Het is vier huizen groot genaamd de Oude Gest
Gij gaat dan verder voort allangs de Hoorndijk
Daar gij van ver kunt zien de koopstad Medemblik
Aan 't eind van deze dijk is nog een buitenland
Dat door de stille vloed gehouden wordt in stand
De Stontele kunt gij ook daar buiten dijk bekijken
Waarvan men zoode haalt tot steunsel van de dijken
Dan kunt gij in her kort den Oever weer intreden
Zijt gij van loopen moe zoorust dan Uwe leden
In de vergulden Zwaan kunt gij Uw geld verteren
Of zoo gij daar niet wilt gij kunt daar ook wel in de
In 't Hof van Holland schoon of in de witte Zwaan
Waar dan het U belieft van mij kunt gij er gaan
Zie daar heb ik in 't kort het Wieringerland beschreven
Ten nutte voor die geen die zich daarop begeeren
uit nood of tot vermaak om dat eens te bezien
Uit liefde is 't gedaan tot dienst voor iedereen.

Reisverslagen:


Pieter van Cuyck: fragment uit "Brieven over Texel en de naby-gelegen eilanden" (1789)
J. Jongkind: verslag op rijm van een wandeling over Wieringen (ongedateerd, ca. 1840)
H. Wijnbeek: het verslag van zijn inspectiereis langs de Noord-Hollandse scholen in 1839
F. Allan: het boek "Het eiland Wieringen en zijne bewoners (1855)




J. Jongkind wandelde in de eerste helft van de 19e eeuw over Wieringen en beschreef zijn indrukken in een lang gedicht. Het is onbekend wanneer het gedicht is geschreven, al zijn er een aantal aanwijzingen. De belangrijkste is de verwijzing naar de Polder Waard Nieuwland, die nog niet was drooggelegd. Jongkind heeft het over de eerdere bedijking uit de 17e eeuw die aan stormvloed ten onder was gegaan "over jaren vijf maal tien". We weten hierdoor dat Jongkind in ieder geval voor 1847 over Wieringen liep. Dat is min of meer in overeenstemming met de mode onder hen die het zich konden veroorloven om de Nederlandse buitengebieden te verkennen en hiervan reisverslagen te schrijven. Denk bijvoorbeeld aan Jacob van Lennep.

Wie was J. Jongkind?

J. Jongkind is hoogstwaarschijnlijk de beroemde schilder Johan Barthold Jongkind (1819-1891). Zijn werken, meest landschappen in een romantische stijl, hangen in de belangrijke musea van de wereld en is vooral bekend vanwege de invloed die hij had op de Franse impressionisten. Vanaf 1846 tot aan zijn dood verbleef Jongkind vooral in Frankrijk.

Details uit het gedicht

Het verhaal kent een aantal aardige details. Zo komen we te weten dat Den Oever in die dagen over in ieder geval 3 herbergen beschikte (we weten zelfs hoe ze heetten), dat de steen van Westerklief ook toen al rechtopstond en dat de oude kerk van Stroe een afbeelding van een varken boven de noordingang had. Verder is er nog de interessante opmerking dat er aan de Elft een Roomsche kerk stond, "vermaning daar beneven". Waarschijnlijk gaat het hier om een schuilkerk die zich aan de Hoge Elft in een van de oude Wieringer boerderijen aldaar bevond. Over deze kerk is behalve dat ze bestaan heeft zeer weinig bekend.
© Pagowirense.nl 1997-2007
naar begin van pagina
Kixtart.nl ||| start / English | geschiedenis | legendes | oude foto's | dorpen | volkslied | links | zoeken